1. InleidingVan 25 juni tot 25 augustus 1984 heeft de archeologische dienst van 's Hertogenbosch op het noordoostelijk deel van het Sint-Janskerkhof een opgraving verricht.Onze vraagstelling is in hoeverre de opgegraven populatie representatief is voor de gemiddelde Bossche bevolking en wat de sociale achtergrond was van de hier begraven personen. 's-Hertogenbosch werd in 1629 door het leger van Frederik Hendrik ingenomen en zodoende werd de uitoefening van de katholieke godsdienst verboden. De Sint-Jan en het kerkhof gingen in protestantse handen over. In 1794 gaf Den Bosch zich over aan de Fransen, waarna voor de katholieken vrijheid van godsdienst terugkeerde. Door toedoen van Keizer Napoleon Bonaparte kwam in 1811 het beheer van kerk en kerkhof weer in katholieke handen. Verbetering van het onderhoud kwam met de sluiting van de kerkhoven van de Kruisbroederskerk in 1822 en de Sint-Jacobskerk in 1827. Het Sint-Janskerkhof werd toen de enige begraafplaats voor katholieken in Den Bosch. Als gevolg hiervan werd het begraven in de Sint-Jan zeer belangrijk voor de inkomsten van de katholieke kerken in de stad. Het Groot Ziekengasthuis beschikte over een eigen begraafplaats, maar als deze vol was, werd er ook op het Sint-Janskerkhof begraven. In het gasthuis werden, met uitzondering van de soldaten, alleen armlastige zieken opgenomen. Vanaf 1773 werden zieke kinderen jonger dan 10 jaar niet toegelaten. Waarschijnlijk werden vanaf 1704 in het Groot Ziekengasthuis lijkschouwingen verricht. Het was gebruikelijk om op verdronkenen, verongelukten en zelfmoordenaars sectie te verrichten. Vanaf 1834 werd er ook op soldaten lijkschouwing verricht voor medisch onderzoek. In het krankzinnigengesticht Reinier van Arkel in Den Bosch werden vanaf 1846 secties op geestelijk gestoorden verricht. De heersende mening is dat de meeste opgravingen dateren uit de late 18e eeuw en de eerste helft van de 19e eeuw. Het blijkt namelijk dat in de eerste helft van de 19e eeuw de begraafplaats doorgaans te klein was en er regelmatig grafruimingen plaatsvonden. Om plaats te creëren, werden in de periode 1809-1831 de geruimde botten in knekelkuilen geworpen tussen de hoeken van de Sint-Jan. Na 1831 werd een provinciaal reglement ingevoerd dat bepaalde dat grafmakers, die beenderen tegenkwamen bij het ruimen van een graf, deze weer in de kuil moesten werpen. Uit statistische gegevens, begraaflijsten, is gebleken dat het jongste skelet niet kan dateren van na mei 1858, want in die maand werd de laatste dode op het kerkhof begraven. Waarschijnlijk dateren de meeste in 1984 opgegraven skeletten uit de periode 1831-1858, maar door de onnauwkeurige ruiming en verspreiding van graven zou het kunnen zijn dat er bij de opgravingen van 1984 ook skeletten gevonden zijn die dateren van vóór 1831. De aangeduide periode 1831-1858 wordt mede aannemelijk gemaakt door vondsten van religieuze medailles bij de graven, die uit die periode dateren. De Bossche bevolking leefde door armoede en gebrek aan hygiëne onder erbarmelijke omstandigheden. Werkloosheid en armoede werden gezien als onvermijdelijke en tijdelijke verstoringen van het maatschappelijke en economische evenwicht. De begrafenis voor armen werd uit de armenkas betaald. De duurste doodskisten, baren en baarkleden werden het meest op het zuidelijke deel en het minst op het noordoostelijk deel van het Sint-Janskerkhof1 gebruikt. Nadat de katholieken de Sint-Jan met kerkhof in 1811 | 2 |
weer van de protestanten hadden overgenomen, was de begraafprijs afhankelijk van de plaats waar de dode werd begraven. Het noordoostelijk deel van het kerkhof was de plaats die het verst van het hoofdaltaar verwijderd was en dus de minste populariteit genoot. Uitgaande van het feit dat armen hun doden op een goedkope manier en rijken hun doden op een duurdere wijze lieten begraven, kan de plaats van het kerkhof als criterium worden gebruikt voor de sociale status. 2. MateriaalIn totaal werden de skeletresten van 10 personen onderzocht. Het betrof de skeletnummers: 192, 221 222, 23l, 242A, 242B, 316, 3l7, 338A en 338B. De compleetheid van de skeletten wisselde sterk, zodat veel skeletten niet aan een volledig fysisch anthropologisch onderzoek onderworpen konden worden. Het overzicht staat weergegeven op blz. 11 in Tabel 1. Zoals de Figuren 3 en 4 op blz. 18 illustreren, lagen de doden niet goed gescheiden in een graf en is het dus mogelijk dat er skeletresten ontbreken en/of verwisseld zijn.De vindplaats bestond voornamelijk uit zandgrond, waardoor de skeletten waarschijnlijk verzakt zijn, maar de conserveringstoestand van het botweefsel goed was. Doorgaans is zandgrond niet goed voor de conservering van skeletmateriaal. Mogelijk was er in Den Bosch sprake van een lage zuurtegraad en/of een kalkrijke bodem. Voor een gedetailleerde beschrijving van de skeletten verwijzen wij naar het hoofdstuk Resultaten. 3. Methoden3.1 GeslachtsontwikkelingAan de hand van de richtlijnen van de Workshop of European Anthropologists2 zijn geslacht en leeftijd bij overlijden vastgesteld. Dit houdt in dat bij de geslachtsbepaling van volwassenen de mate van geslachtsontwikkeling uitgedrukt werd in de zogenaamde sexualisatiegraad. Uiterst mannelijk scoort +2 (maximaal) en uiterst vrouwelijk scoort -2 (minimaal).De geslachtsontwikkeling werd bepaald aan de hand van onderzoek aan het bekken en de schedel. Bij het bekken (pelvis) is het maximaal te beoordelen kenmerken tien, met een maximum gewicht (W= geslachtsonderscheidingsvermogen) van 19. Het hoofd (caput) heeft totaal vijftien te beoordelen kenmerken, waarvan elf in de schedel zelf (cranium) en vier in de onderkaak (mandibulum), met een totaal maximum gewicht (W= geslachtsonder-scheidingsvermogen) van 32. Maximum gewicht (W= geslachtsonderscheidirigsvermogen) van cranium zonder mandibulum is 24. Hoe meer anatomische geslachtskenmerken beoordeeld kunnen worden, hoe betrouwbaarder de geslachtsdiagnose. In vergelijking tot schedelkenmerken gelden bekkenkenmerken als de betrouwbaarste indicatoren.3 De beschreven geslachtsbepaling geldt alleen voor volwassenen, | 3 |
omdat alle niet volwassenen, zelfs adolescenten, vrouwelijk lijken te scoren door de incomplete ontwikkeling van hun anatomische geslachtskenmerken.4 | 4 |
Noten | |
1. | Zie blz. 19, Figuur 5: Plattegrond: De Sint-Jan met de verschillende delen van hel kerkhof in 1823. |
2. | Workshop of European Anthropologists (WEA) 1980. |
3. | Maat, G.J.R. e.a., 2000: Manual for the Physical Anthropological Report, blz. 10. |
4. | Maat, G.J.R. e.a., 2000: Manual for the Physical Anthropological Report, blz. 6 en 8. |